Beeld: Ana Mendieta

Ter voorbereiding van het protest had ze een glitterjurk aangetrokken en een emmer koeienbloed over zichzelf gekapt. In haar hand, een bord: de nacht is van ons. Ze heeft besloten om niet mee te lopen, maar stil te staan. Sommige voorbijgangers kijken haar gefascineerd aan, hoe het bloed drupt over haar wang, haar hand, haar been. De glitters tonen haar plezier, het bloed haar lijden.

Dit is haar manifest, haar ode aan de schoonheid. Zij, een jonge vrouw van 23, die zichzelf toont hoe ze dat wil en weet dat ze vannacht dankzij het smerige koeienbloed niet zal worden aangeraakt. Haar schoonheid die niet ten dienste staat van iemand anders, op dit moment, alleen van haar.

Toen de nieuwsberichten van de verkrachtingen zich opstapelden voelde ze een ongekende woede. Ze hoorde het gesnik van meisjes in wc-hokjes, op de straat, in hun bed.

Het bloed blijft naar beneden druppelen, vormt een plas. Het is stil in de straat, de betogers zijn in een ander deel van de stad. Ze zet haar draagbare muziekbox aan. Trommelgeluiden van een sjamaan, op de achtergrond het geluid van nachtdieren. Ze stampt met haar voet mee op het ritme. Eeuwig zou ze zo kunnen doorgaan.

Sinds de nieuwsberichten over de verkrachtingen heeft ze dromen over armen die vanuit de grond tevoorschijn komen. Uit winkelstraten, zeeën, woestijnen, bossen en ijsvlaktes, handen die een vuist maken. Een collectieve, massale woede. Na een tijdje ontspannen de handen zich, de handen worden teder, bewegen zich naar de grond. Uit de aarde halen ze een vocht uit de wortels van geheimzinnige planten. De handen glinsteren dankzij het zalfje. De handen zijn klaar om meisjes in te wrijven met een geneeskrachtige crème. Meisjes die worden gestreeld over hun hals, hun buik, hun benen. De droom komt elke nacht terug.

Een voorbijganger zegt dat ze een mooie jurk draagt, dat ze straalt. Ze bedankt haar voor het compliment, en zegt dat dit nog maar het begin is. De volgende keer wil ze een koeientong als attribuut. Bewijzen dat ze bezeten is, tot alles in staat is om de stilte te doorbreken.

Ze neemt een alcoholstift uit haar heuptasje, tekent Chinese tekens op haar gezicht. Ze is een furie, een wraakgodin, een onruststoker.

Plots moet ze heel hard lachen, haar hand op de muur, ze komt niet meer bij. Ze denkt aan een zin die ze in de krant las. Een hulpverlener die zegt: ‘We kunnen niet overal tegelijk zijn.’ Ze denkt aan de duizenden handen, de duizenden vuisten. Lacht nog harder, bonkt met haar hoofd op de muur. Wat een gebrek aan verbeeldingskracht.

Vanuit de verte hoort ze de betogers weer. Zingen ze of schreeuwen ze? Ze klinken als een koor. Religieuze koorgezangen. Ze zingt met hen mee. Deze nacht is van ons.