A divine comedy, Florentina Holzinger

Vannacht droomde ik dat ik een bijrol kreeg in de voorstelling A Divine Comedy van Florentina Holzinger. In de voorstelling, die ik enkele weken geleden in De Singel zag, keek ik naar een tachtigjarige vrouw die werd geëerd alsof ze een Godin was. Ze wordt bevredigd, gestreeld, geadoreerd. Het was de eerste keer dat ik een oude vrouw met witte lange haren zag genieten.

Een andere vrouw leidt zichzelf naar een orgasme, ze spuit. Vrouwen gooien met verfpotten naar witte muren. Een nieuw universum in rood, oranje, blauw. Ze dansen in een bezwerend ritme, ze drijven de duivel uit. Ze worden omhelsd door skeletten en rollen van trappen. Ze steken dingen in brand en kakken op commando. Hun bloed wordt afgetapt. Ze hypnotiseren.

In mijn droom ga ik in de coulissen op zoek naar mijn kostuum. Ik ben in mijn nopjes dat ik deel mag uitmaken van deze all-female cast. Ik loop verloren achter de schermen, een labyrint. Niemand weet wat mijn rol is. Niemand weet waar mijn kostuum ligt.

Iemand verkleed als een zeemeermin zegt dat ik een krab speel. Ze geeft me een oranje kostuum en schminkt me in het oranje. Ik draag een oranje badpak, een oranje panty en oranje watersandalen. Mijn gezicht is in het oranje geschminkt, ook mijn armen en benen zijn oranje. Ik ben euforisch. Oranje gelnagels, een oranje diadeem, een oranje diamant op mijn hoektand. Ik word aan een koord opgehangen en doe een ingewikkelde choreografie met mijn krabbenpoten.

In een droom die daarop volgt, speel ik roulette in een casino. Mijn tegenstanders zijn keer op keer belangrijke, mannelijke kunstenaars. Bij elke ronde krijg ik een nieuwe tegenstander. Hun lijf blijft hetzelfde, maar de hoofden veranderen. Luc Tuymans, René Magritte en Pablo Picasso nemen het tegen mij op. Hoewel ik steeds het winnende nummer heb, winnen de mannelijke kunstenaars al het geld. Keer op keer geeft de croupier hen stapels biljetten van 20 euro. Ze rijven het geld binnen alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Ze lachen zelfvoldaan, maar geven er niet echt om. Picasso geeft me uit compassie één briefje.

Op een bepaald moment wordt er geen geld meer ingezet, maar snoep. Het bord ligt vol met rode veters, smurfen, zure beertjes, zwarte drop en vampierentanden. Deze keer win ik alles, al het snoep is voor mij. “Maar ik wil het snoep niet, ik wil het geld!”, roep ik. De afgehakte hoofden van de kunstenaars, die inmiddels in de hoek van de kamer liggen, komen niet meer bij van het lachen.

Ondanks mijn financiële verliezen word ik gelukzalig wakker met een tintelend gevoel in mijn buik. Vannacht danste ik in de lucht met mijn oranje poten. Vannacht was ik een krab met een rode veter in haar mond, en 20 euro op zak.