Anna Oppermann Looks Down - Momus

In mijn vorige column schreef ik over een ontmoeting met een man in het stadspark. Hij was op zoek naar zijn dementerende grootmoeder die ontsnapt was uit het woon-zorgcentrum. We vonden haar terug aan de vijver. Ze lag op haar buik op het gras terwijl er een lange teckel aan haar gezicht likte. Toen hij afscheid van me nam, vroeg ik zijn telefoonnummer.

Gisteren stuurde ik hem een sms’je: “Ik ben columnist en wil je graag interviewen. Ik heb een fascinatie voor de bevrijdingsdrang van oude vrouwen.”

Ik vond de man aantrekkelijk. Het zat in zijn geur, zijn krullen, de rimpels die verschenen als hij naar me lachte. Toch besloot ik om privé en werk deze keer gescheiden te houden.

Aangekomen op mijn appartement, vroeg ik of hij koffie wilde. Ik probeerde te klinken als een belangrijke journaliste die bij machte was om de wereld te veranderen. “Vertel me over je grootmoeder.”

“Mijn oma kreeg een standaardpakket kalmerende middelen toen ze aankwam in het rusthuis. Ik kon het niet meer aanzien, hoe ze met haar tong uit haar mond als een zombie verdoofd uit het raam staarde. Op een dag haalde ik haar op en zei: ‘Je komt een maand bij mij wonen. We gaan afkicken van dat blauwe pilletje.’”

“Welk blauw pilletje?”

“Een pilletje waarover ze zei: ‘Deze pil vind ik lekker.’ Eén dosis en je bent van de wereld. Zes pillen, en je bent niets meer. Ik hield de ontwenning bij met streepjes. In drie uur tijd 86 smeekbedes om een pil. Onophoudelijk tikte ze met haar trouwring op de klink van mijn slaapkamerdeur. Ze schreeuwde: ‘Geef mij die pil, vuile smeerlap!’ Op een dag stond ze naast mijn bed. Toen ben ik overgegaan tot het barricaderen van mijn deur. Ik probeerde zen te blijven, mediteerde, droeg oordoppen. Er waren nachten dat ze wel veertig keer de trap op en af liep. En dan weer dat getik op de klink.”

“Waarom liet je haar afkicken?”

Hij keek mij aan, even leek het alsof hij zijn hand op die van mij zou leggen. Dat deed hij niet. Ik twijfelde of ik hem zou aanraken, ik voelde een drang naar een teder gebaar voor een man die zijn oma zo heldhaftig probeerde te helpen. “Dementie doet je alles vergeten, en toch zit er nog zoveel energie in je lijf. Haar oerlust naar het leven werd gevaarlijk. Ik was gefascineerd door die oerlust, probeerde die te redden.”

“Knuffelde je haar soms?”

“Soms hield ik haar vast, werd ze kalm. Na vier weken afkicken was ze weer helder. Voor even dan. Op een nacht stond ze halfnaakt in het midden van de autostrade. Toen heb ik haar teruggebracht.”

“Hoe gaat het nu met haar?”

“De laatste keer trok ze mij naar zich toe, fluisterde iets.” De man trok me bij mijn arm, zijn lippen raakten mijn oor: “Er zit een oerlust in ons.” Ik noteerde wat hij zei.

Deze column verscheen op 21/4/21 in De Morgen
Beeld: Anna Oppermann